Het huidige stelsel van normen waaraan het handelen van politie en
Openbaar Ministerie in het kader van het opsporingsonderzoek
dient te voldoen, is bepaald omvangrijk. Tegelijkertijd is in de
rechtspraak een zekere terughoudendheid waar te nemen in de
controle op deze normen, terwijl niet duidelijk is of en hoe het
toezicht elders is geregeld.
Dit onderzoek bekijkt dit toezichtsvraagstuk vanuit een breder
perspectief en betrekt dit op de onderliggende strafvorderlijke
normen. Immers, duidelijke normering van het handelen en adequaat toezicht op de naleving van die normen gaan hand in hand en
zijn in onderlinge samenhang onmisbaar voor een rechtsstatelijke
strafrechtspleging. Het onderzoek brengt in kaart wat de redenen
zijn om strafvorderlijke normen in het leven te roepen en hoe het
huidige strafvorderlijke kader eruitziet. Op basis van de specifieke
kenmerken van het normenstelsel wordt een toetsingskader ontwikkeld voor goed toezicht in de strafvorderlijke context. Het
onderzoek beschrijft ver volgens de wijze waarop het toezicht op
deze normen in de praktijk gestalte krijgt en geeft een evaluatie
hier van in het licht van de vereisten van goed toezicht. Hiermee
wordt geïllustreerd waar de hiaten in het toezicht liggen, welke
problemen zich dientengevolge voordoen en hoe het huidige stelsel
kan worden verbeterd.
Dit is een boek in de Meijers-reeks. De reeks valt onder verantwoordelijkheid van het E.M. Meijers Instituut voor Rechtswetenschappelijk onderzoek
van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden. Het
onderzoek werd verricht in het kader van het facultaire onderzoeksprogramma ‘Criminal Justice: Legitimacy, Accountability and Effectivity’.